Macrofotografie – deel 2 – De praktijk

Over de belichting

We gaan uit van het basisprincipe dat we hoofdzakelijk werken met NATUURLIJK LICHT, dit is het aanwezige omgevingslicht (ambient light).
In sommige situaties kan het interessant zijn om bij te lichten, bv. in moeilijke lichtomstandigheden, om schaduwen op te lichten of om accenten te leggen.

Zoals reeds aangegeven zijn er diverse mogelijkheden:

  • Ingebouwde flitser = frontaal en te direct licht
  • Opzetflitser op het toestel = frontaal en te hoog
  • Losse flitser = het beste licht en de meeste mogelijkheden
  • Een macroflitser = belicht het onderwerp van alle kanten
  • Externe lichtbron zoals bv. zaklamp en dgl.

Als het gaat over flitsen, dan zijn er een 3-tal belangrijke regels die we moeten naleven.

De sterkte van het licht <-> de afstand

Flitskracht wordt sterk beïnvloedt door de afstand. Op een bepaald punt heeft je flitser simpelweg niet meer voldoende kracht om je onderwerp effectief te belichten en het licht te laten terug reflecteren naar de camera. U kunt natuurlijk de ISO-waarde verhogen en het diafragma verder openzetten om de flitser een handje te helpen.

  • De kracht van de flitser is omgekeerd evenredig aan de afstand.

– De afstand x 2 = hoeveelheid licht = 4 x minder
– De afstand x 3 = hoeveelheid licht = 9 x minder
– De afstand x 4 = hoeveelheid licht = 16 x minder

In tegenstelling tot het licht van de zon, kent het flitslicht een zeer snel verval, vooral op korte afstand.
Zo kunt u een voorwerp perfect voldoende belichten en toch heel weinig verlichten van de achtergrond.

De grootte van de lichtbron <-> het onderwerp

De volgende stelling dient u alvast te onthouden: de kwaliteit van het licht staat in directe relatie tot de grootte van de lichtbron ten overstaan van het onderwerp.
Onder kwaliteit van het licht verstaan we zacht licht (zachte schaduwen) en hard licht (harde schaduwen).
We spreken over zacht licht wanneer de lichtbron groot is ten opzichte van het onderwerp en hard licht wanneer de lichtbron klein is ten opzichte van het onderwerp.
Een voorbeeldje: de zon. De zon is ontzettend groot, maar ten opzichte van een persoon hier op aarde is het een kleine lichtbron. Vaak vermijdt men om foto’s te maken in direct zonlicht, het veroorzaakt immers harde schaduwen, hard licht.
Een losse opzetflitser kunt u heel dicht bij het onderwerp zetten, maar de lichtbron blijft toch relatief klein ten opzichte van het onderwerp waardoor de schaduwen zachter blijven.

De ‘mythe’ van de diffusiekap!

Een veel gehoord misverstand is dat een diffuser die u op de flitskop plaatst het licht zachter maakt. Dit is niet waar, de diffuser zorgt er voor dat het licht meer wordt gespreid, maar zo’n diffuser maakt de lichtbron zelf niet groter en het licht dus niet zachter. Doordat het licht meer wordt verspreid en weerkaatst door de diffuser komt er wel minder licht op het onderwerp, waardoor het indirecte effect zou kunnen zijn dat je zachter licht krijgt, maar dit is een niet controleerbare situatie.

 

Diafragma <-> sluitertijd
  • Onthoud dit: Met de sluitertijd regelen we het natuurlijk licht (omgevingslicht)

Uitleg: Iedere geflitste foto bestaat uit twee belichtingen: omgevingslicht en flitslicht.
De duur van het flitslicht is ontzettend kort: 1/10.000 sec.
Stel bv. een sluitertijd van 1/100 sec of 1/200 sec, dat maakt geen verschil uit voor het flitslicht. De sluitertijd heeft dus geen invloed op het flitslicht.
Trouwens, de maximum flitssynchronisatietijd is 1/200 sec. Alle DSLR’s hebben een maximum flitssynchronisatietijd van (ongeveer) 1/200 sec, een enkele uitzondering daargelaten. Dit is een belangrijk gegeven om te onthouden. Probeert u toch met een kortere sluitertijd te werken, dan ziet u al gauw een zwarte strook op de foto verschijnen.

Anderzijds: hoe langer de sluiter open blijft, hoe langer het natuurlijk licht op de sensor kan vallen.

Met het diafragma wordt de invloed van het flitslicht vermeerderd of verminderd.
Hoe kort de flitstijd ook is, het diafragma zal meer of minder licht door het objectief laten…
Uitleg: het diafragma regelt de hoeveelheid licht dat door het objectief gaat.
– Een klein diafragmagetal (f/2,8) geeft de maximale opening (veel licht)
– Een groot diafragmagetal (f/16) geeft de kleinste opening (weinig licht)
We weten ook dat een kleinere opening (f/16) staat voor meer scherptediepte, terwijl een grote opening (f/2,8) staat voor weinig scherptediepte of een onduidelijke achtergrond.
Bij macrofotografie verkiezen we meestal een onscherpe achtergrond. We werken dus liefst met een klein diafragmagetal.

Anderzijds staat ons onderwerp dikwijls op plaatsen met weinig licht en zijn we dus geneigd langere sluitertijden te gebruiken…
De kunst zal er in bestaan om te spelen met de verhouding omgevingslicht / flitslicht.

In de praktijk – tips & trics

Bekijk het onderwerp, denk na hoe u dit best en boeiend kunt weergeven, m.a.w. maak een compositie.

  • Neem de tijd, kijk als het ware “door” het onderwerp heen.
  • Hoe ziet de omgeving eruit, kunt u dat gebruiken als achtergrond?
  • Zitten er storende elementen in de compositie en kunt u daar wat aan doen? Zo niet, bekijk eens een ander standpunt.
  • Verwijder storende obstakels zoals takjes, blaadjes, enz… maar ook niet teveel, het moet “natuurlijk” blijven!
  • Gaan we voor zuivere macro of nemen we een stuk van de omgeving mee? Zo bepalen we reeds welke lens we gaan gebruiken.
  • Welk standpunt kiezen we: een hoog, of juist een laag standpunt? Een standpunt op gelijke hoogte met het onderwerp levert in de meeste gevallen een goede foto op.

Bloemen, vlinders, insecten,…

Een mogelijke werkwijze: DIAFRAGMAVOORKEUZE (Av op Canon – A bij Nikon)
Hiermee stel je zelf de waarde van het diafragma in.
Wil je een heel onscherpe achtergrond, kies dan een klein diafragmagetal, bv. f/2.8 – f/5.6 – f/6.3
Wil je meer scherptediepte, kies dan voor een groter diafragmagetal, bv. f/11 – f/16 – f/22
Zorg er echter wel voor dat het voorste deel van het onderwerp scherp is, want hier kijkt de kijker eerst naar.
Het scherpstelvlak ligt 1/3 vóór en 2/3 achter het scherpstelpunt !
Houd hier rekening mee, de afstand van de rand van een bloem tot het hart van de bloem is altijd groter dan je denkt!
Bij macrofotografie heeft het begrip “scherptediepte” een heel andere betekenis dan bij “normale” fotografie.Inderdaad, bij een grotere bloem of paddenstoel zal het bijna onmogelijk zijn om met een klein diafragma én de voorste rand én het midden scherp te krijgen.De scherptediepte of DOF (Dept Of Field) kan berekend worden met een zgn. DOF-calculator. Deze zijn online te raadplegen of te downloaden voor uw smartphone of computer.
Een goede is www.dofmaster.com

Zoals u in het voorbeeld kunt zien is het scherpstelgebied bij f/2,8 nauwelijks 2 mm en bij f/8 amper 10 mm.

Je wil echter dat de bloem helemaal scherp is en dit kun je oplossen door gebruik te maken van “focus-stacking”, een techniek waarbij meerdere beelden worden genomen waarbij telkens het scherpstelgebied wordt verlegd tot men het volledige gebied dat men wil scherp hebben heeft vastgelegd. Achteraf worden deze beelden op elkaar gelegd en tot 1 beeld verwerkt.

Stel op de camera een laag ISO getal in, bv. ISO-100 of ISO-200, zo voorkom je ruis in het beeld.
Zet de camera op “spotmeting” 
De camera meet alleen het licht op het scherpstelpunt. Het onderwerp zal goed belicht worden.
Stel de WITBALANS van de camera in op de lichtomstandigheden van dat ogenblik, stap af van de “automatische witbalans”.
Stel het objectief in op stand M – manuele scherpstelling
Zo voorkom je dat je toestel bij de minste beweging van het onderwerp (een bloem door een zuchtje wind bv.) steeds opnieuw gaat scherpstellen.
Aan de hand van het gekozen diafragmagetal, de ingestelde ISO-waarde en de uitgevoerde lichtmeting, zal de camera zelf een sluitertijd berekenen.
Stelt de camera hier een te lange sluitertijd voor zodat je bv. niet meer uit de hand kunt fotograferen, dan kun je door de ISO-waarde te verhogen wellicht een kortere sluitertijd bekomen, of je moet gaan werken vanop een statief.
De ISO-waarde op “AUTO” (automatisch) zetten is ook een oplossing, dan gaat de camera niet alleen de sluitertijd kiezen, maar ook de ISO.

Av (diafragmavoorkeuze) – f/4.5 – ISO 100 – 1/500 sec – 100 mm
Av (diafragmavoorkeuze) – f/3.5 – ISO 100 – 1/200 sec – 100 mm
Av (diafragmavoorkeuze) – f/5.0 – ISO 200 – 1/60 sec – 100 mm
Av (diafragmavoorkeuze) – f/20 – ISO 200 – 1/4 sec – 100 mm
Av (diafragmavoorkeuze) – f/4.5 – ISO 200 – 1/320 sec – 100 mm

Een mogelijke werkwijze: MANUEEL

Zet de camera op “M”, MANUEEL, zo kun je het diafragma en de sluitertijd apart ingeven.
Alles wat aan bod kwam bij de methode met diafragmavoorkeuze (Av / A) is uiteraard ook bij het volledig manueel werken van toepassing. Alleen bepaal je nu zelf alle instellingen van de camera.
Gebruik je een statief, schakel dan ook de “beeldstabilisatieUIT! Deze zou een omgekeerd effect kunnen hebben en juist een trilling veroorzaken.
Zelfs in de handmatige modus geeft de camera nog aan wat een goede belichting zou zijn. De belichtingscompensatieschaal (zichtbaar in de zoeker) wordt een belichtingsmeter. Wanneer de indicator van het belichtingsniveau in het centrum van de schaal staat, wordt de ingestelde belichting door de camera als correct ervaren.

Dit betekent dat je bijvoorbeeld het diafragma kunt instellen en de sluitertijd voor het effect dat je voor ogen hebt, en vervolgens een zodanige ISO-waarde kiest dat de belichtingsindicator in het centrum van de schaal komt. Dit kun je natuurlijk ook doen met een andere combinatie van de belichtingselementen, waarbij je steeds de belichtingsindicator in de gaten houdt. Bovendien kun je ook, met de kennis van wat de camera zou kiezen, bewust voor een afwijkend belichtingsniveau gaan.
Tot slot kun je ook nog Auto ISO selecteren. Deze instelling is met name nuttig wanneer je een specifieke combinatie van sluitertijd en diafragma nodig hebt om een bepaald resultaat te bereiken.

Er is ook nog de mogelijkheid van TIJDSVOORKEUZE (Tv op Canon – T bij Nikon)

Gebruik deze methode wanneer je een onderwerp fotografeert dat mogelijk kan bewegen, zoals bv. een vlinder, sprinkhaan of dgl.
Je stelt dan een hogere snelheid in (1/1000 sec bv.) en laat de camera het juiste diafragma kiezen en eventueel de aangepaste ISO-waarde wanneer deze op “Auto” is ingesteld.

M (handmatig) – f/5.6 – ISO 200 – 1/320 sec – 100 mm
M (handmatig) – f/6.3 – ISO 100 – 1/125 sec – 100 mm
M (handmatig) – f/11 – ISO 100 – 1/125 sec – 100 mm
M (handmatig) – f/4.0 – ISO 320 – 1/1000 sec – 100 mm
M (handmatig) – f/8 – ISO 100 – 0,6 sec – 100 mm

Niets mag je er  nu nog van weerhouden om je te begeven in de MACROFOTOGRAFIE

Wij garanderen je dat een totaal nieuwe wereld voor je opengaat

VEEL SUCCES!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.